Inleiding
De file woensdagochtend 28 juni 2017 voor de parkeergarage van De Flint in Amersfoort laat zien dat veel docenten en studenten de laatste inzichten over ict in het onderwijs tot zich willen nemen. De Onderzoeksconferentie 2017 – Weten wat werkt met ict in het onderwijs, georganiseerd door Kennisnet en het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO), is dan ook compleet uitverkocht.
Ook deze tweede conferentie is precies in mijn professionele straatje. In de masterfase van mijn studie richt ik mij steeds vaker op het gebruik van technologie in het onderwijs, met name in de vorm van ‘blended learning’. Een van mijn belangrijkste opdrachtgevers, de Hogeschool van Amsterdam, zet de komende jaren volledig in op het gebruik van technologie in het onderwijs. Faculteitsdecaan Geleijn Meyer zet in een artikel in het Financieele Dagblad uiteen hoe dit wat hem betreft vorm moet krijgen: ‘digitracks in de Digital Society School’ (Kuiper, 2017). Meyer loopt voortvarend voor de troepen uit en ik ga voor een groot deel met hem mee. Opvallend is echter dat in het primaire proces nog behoorlijk wat weerstand tegen digitalisering van het onderwijs bestaat. Docenten denken snel dat het technologische ‘speeltjes’ zijn, die de kwaliteit van onderwijs niet verhogen. De focus hoort volgens mij ook niet op de technologische tools zelf te liggen, maar op de meerwaarde die ze hebben voor het leren in de 21ste eeuw. Technologie zorgt hierbij voor een verschuiving van ‘de docent centraal’ naar ‘de student centraal’ (Laurillard, 2009). De actuele inzichten uit onderwijsonderzoek die tijdens deze conferentie toegelicht worden, helpen om wat echt werkt te onderscheiden van ‘digispeeltjes’.
Mijn persoonlijke leervraag voor deze dag sluit aan bij de twee verdiepende thema’s: Hoe kun je multimedia en ict in het beroepsonderwijs inzetten om de aansluiting met de beroepspraktijk te vergroten? In zijn algemeenheid wil ik graag weten hoe multimedia en ict worden ingezet in het middelbaar onderwijs. Dit zijn de leerlingen die ik vervolgens in het hoger onderwijs als student krijg.
Dagprogramma
Het dagvoorzittersduo leidt het programma kort in. In volle vaart krijgen we zeven pitches voorgeschoteld en daarna volgt de diepgang in twee thema’s: Multimediaal leren en Toetsen in het onderwijs. De dag wordt afgesloten met een keynote over technologie en de toekomst van het onderwijs.
Voor de twitteraars: #onderzoeksconferentie.
Ochtendpitches
- Effecten van programmeeronderwijs op computational thinking
Saskia Brand-Gruwel (hoogleraar Learning Science Open Universiteit)
In opdracht van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) heeft Brand-Gruwel een review studie verricht waarbij 28 studies werden onderzocht om een antwoord te formuleren op de volgende vraag: ‘Welke evidentie is er dat programmeeronderwijs bijdraagt aan de ontwikkeling van computational thinking skills bij kinderen tussen 4 en 18 jaar?’ Brand-Gruwel kan in 7 minuten natuurlijk alleen de krenten uit het onderzoek behandelen, maar de review studie zelf geeft interessante inzichten over het nut van programmeeronderwijs. Computational thinking wordt in de review studie gedefinieerd als ‘… computational thinking skills [gaan] om meer dan programmeren … probleemoplossend denken [is] een vaardigheid die in meerdere vakgebieden belangrijk is (Voogt, Brand-Gruwel, & Van Strien, 2017, p. 4). De studie laat zien dat er inderdaad een positief effect is op kritisch denken en probleemoplossingsvaardigheden: leerlingen die programmeeronderwijs krijgen worden vaardiger in computational thinking en ook in algemene probleemoplossende vaardigheden.
De onderzoekers plaatsen wel enkele kanttekeningen: In geen enkele studie is bijvoorbeeld nagegaan of er sprake is van transfer van de opgedane kennis en vaardigheden naar andere domeinen. Daarnaast werd in de onderzoeken op verschillende manieren gemeten. Dit ‘vervuilt’ mogelijk de resultaten. Toch kunnen we stellen dat, met het oog op maatschappelijke en economische ontwikkelingen, het zeker verstandig is om dit onderwerp verder te verkennen en programmeeronderwijs een plaats te geven in het curriculum van basis- en voortgezet onderwijs.
- Leren leerlingen van VR en AR?
Robin de Lange (promovendus virtual reality in het onderwijs Universiteit Leiden)
Een paar maanden geleden heb ik een ‘blended learningbijeenkomst’ bijgewoond (Hogeschool van Amsterdam, 2017) waar docent Jochen Riester meeslepend vertelde over het gebruik van virtual reality (VR) en augmented reality (AR) in zijn lessen met een Cardboard Camera app. Volgens onderzoeker Robin de Lange zijn er inderdaad docenten die VR succesvol inpassen in een didactisch concept, maar over het algemeen is de software in didactisch opzicht nog niet heel goed.
Wat is de meerwaarde van VR? Is het effectief? Met deze onderzoeksvragen heeft De Lange in een review studie 1300 papers geanalyseerd. Vele papers waren positief over de effecten, maar het is volgens De Lange nog te vroeg voor sluitende conclusies. VR kan wel een context bieden voor de lesstof. Een mbo-bouwkundestudent kan bijvoorbeeld naar een virtuele bouwplaats gaan om daar problemen op te lossen. VR en AR maken ook steeds vaker onderdeel uit van blended learning designs (Adams Becker et al., 2017). Veel lesstof is daarnaast al driedimensionaal, denk aan een anatomieles in 3D. Kortom, volgens De Lange hoort VR bij het 21e eeuwse onderwijs, een conclusie die ook getrokken werd op de blended learningbijeenkomst van de Hogeschool van Amsterdam.
- Thuisgebruik van media door jongeren
Frank Huysmans (hoogleraar bibliotheekwetenschap Universiteit van Amsterdam)
Huysmans presenteert de resultaten van een onderzoek naar ict-gebruik bij jongeren thuis en op school. Hoe ontwikkelen het bezit en gebruik van ict zich onder jongeren van 10-18 jaar? Interessant detail is de vraag of jongeren de voorkeur hebben voor het scherm of papier. Onze perceptie van millennials is toch dat ze 24/7 aan hun schermpjes vastgeklonken zitten. Het verrassende antwoord is ‘Dat hangt ervan af’. Informatie zoeken doen ze voornamelijk online, maar bij het lezen van langere teksten is er een duidelijke voorkeur voor papier. Huiswerk maken doen jongeren het liefst op papier en sommen maken ook. Een groot deel van de jongeren geeft aan voornamelijk thuis digitale vaardigheden op te doen. De resultaten van het onderzoek verschijnen dit najaar in de Kennismonitor.
De presentatie van Huysmans bracht een onderzoek naar de effectiviteit van aantekeningen maken op papier in mijn herinnering. Mueller and Oppenheimer (2014) onderzochten of het maken van aantekingen op papier of op de computer een verschillend leereffect opleverde. Jongeren bleken handgeschreven aantekeningen beter in het geheugen op te slaan dan aantekeningen die op de computer werden gemaakt. De onderzoekers vermoeden dat dit komt omdat je hersenen tijdens het aantekeningen maken met pen en papier al structureren en keuzes maken. Dit is bij typen minder het geval (de onderzoekers hebben het over ‘shallow processing’), aangezien de meeste mensen veel sneller typen dan schrijven en ze dus het hele verhaal integraal overnemen.
Huysmans concludeert dat aandacht voor digitale vaardigheden – computational thinking, mediawijsheid, informatievaardigheid – in het onderwijs blijvend van belang zijn, ondanks de digitale vaardigheden die jongeren thuis opdoen. Maar Mueller cum suis indachtig blijft het dus zinnig om te kijken op welke momenten de computer beter dicht kan blijven …
- Resultaten van de leerlingentoets voor digitale geletterdheid
Maaike Heitink (promovendus bij RCEC Universiteit Twente)
Digitale geletterdheid is een ‘buzz word’. Het toetsen van deze vaardigheden wordt volgens de onderzoeker echter vaak op papier gedaan en dit is verwarrend voor leerlingen. Het toetsinstrument dat zij ontwikkelt, gebruikt digitale tools om de digitale geletterdheid te meten. Het is ‘real life’ in een gefingeerde internetomgeving. Leerlingen krijgen een opdracht over het maken van een website, waarvoor ze informatie moeten opzoeken. Heitink: “Bij de toets digitale vaardigheden passen leerlingen informatievaardigheden actief toe, bij concrete opdrachten. Door deze authentieke taken kun je vaardigheden van leerlingen direct meten”. De resultaten van haar onderzoek laten zie dat havo/vwo-leerlingen het hoogste scoren en vmbo-leerlingen laagst. Dit onderdeel is voor mijn eigen praktijk minder relevant, maar ik zie het belang van een dergelijke toets wel in. Het kan helpen om zicht te houden op de digitale kloof en te zorgen dat deze niet groter wordt.
- Impact van smartphone- en socialemediagebruik op schoolprestaties
Regina van den Eijnden (universitair hoofddocent Universiteit van Utrecht)
Een van de eerste onderzoeken op dit gebied is in 2015 van start gegaan bij de Universiteit Utrecht. Van den Eijnden heeft net de derde meting afgerond en presenteert hier de voorlopige resultaten van de eerste twee metingen (in het voortgezet onderwijs). Elke docent kent de impact van socialemediagebruik in zijn eigen lessen. De ‘pull’ van het kleine schermpje is een geduchte concurrent voor de docent en veel van hen verbieden dan ook het gebruik ervan tijdens de lessen. Maar heeft het ook een negatief effect op de leerresultaten? De voorlopige conclusie is dat excessief gebruik van social media een negatief effect lijkt te hebben op de schoolprestaties. Vooral het mee naar bed nemen van de telefoon is een risicofactor, vanwege slaapgebrek. Volgens Van den Eijnden is het belangrijk dat ouders toezicht blijven houden op het smartphonegebruik van hun kinderen. De onderzoeker houdt zich ook bezig met socialemediaverslaving en ze heeft hiervoor een meetinstrument ontwikkeld, de Social Media Disorder Scale (Van den Eijnden, Lemmens, & Valkenburg, 2016). Met dit instrument kan beoordeeld worden of het socialemediagebruik van een jongere problematisch is of niet. Er wordt gemeten op dwangmatigheid van het socialemediagebruik, maar ook op zaken als adhd, depressie, mate van impulsiviteit en zelfvertrouwen.
Smarphone- en socialemediagebruik kan dus tot problemen leiden, maar aan de andere kant is het gebruik van smartphones in het onderwijs (mobile learning) wel een belangrijke trend (Adams Becker et al., 2017). We zullen als maatschappij dus naar een oplossing voor dit spanningsveld moeten blijven zoeken.
- Antwoorden op vragen over benutting van ict
Veronique van der Perk (secretaris Kennisrotonde NRO)
Een interessant initiatief van het Ministerie van OCW, PO-raad, VO-raad, MBO-raad en de Onderwijscoöperatie: Kennisrotonde, een online loket voor praktijkvragen van onderwijsprofessionals. Intern begeleiders en docenten zitten soms met vraagstukken die al wetenschappelijk zijn onderzocht. Het ontsluiten van die kennis is echter tijdrovend en duur, aangezien docenten geen routine hebben in het zoeken van wetenschappelijke literatuur en het onderzoek vaak achter een betaalmuur zit. Hier biedt de Kennisrotonde een oplossing. Deze pitch werkt een concreet voorbeeld uit naar aanleiding van een vraag van een intern begeleider in het basisonderwijs: ‘zijn tablets in het onderwijs nuttig en wat is het effect op schrijfonderwijs?’ De vraag wordt uitgezet bij ‘kennismakelaars en antwoordspecialisten’ (meestal aio’s en postdocs). Deze verzamelen relevante artikelen en komen met een pasklaar, wetenschappelijk onderbouwd antwoord. Onderwijsonderzoek krijgt zo een duidelijke maatschappelijke waarde.
- De nieuwe Vier in balans-monitor
Alfons ten Brummelhuis (strategisch adviseur onderzoek Kennisnet)
Een korte toelichting op dit initiatief van Kennisnet. De monitor peilt elk jaar de stand van ict in het onderwijs (Ten Brummelhuis & Binda, 2017). Er worden gegevens verzameld over leraren, schoolbestuurders, ouders en de leerlingen. Ook de school zelf wordt meegenomen. Ten Brummelhuis spreekt van ‘menselijke en materiële pijlers’. De monitor verdeelt leraren in een kopgroep, het peloton en een staartgroep. Leraren uit de kopgroep geven het meest uitdagend onderwijs en maken gebruik van veel verschillende ict-toepassingen. De staartgroep daarentegen komt niet verder dan incidenteel gebruik van het digibord. Een grafiek uit het rapport trof mij bijzonder (Ten Brummelhuis & Binda, 2017, p. 10): deze laat duidelijk zien dat ook in het po, vo en mbo de bestuurders ver voor de troepen uitlopen en veel hogere ict-ambities hebben dan leraren (bijvoorbeeld 80% van de bestuurders ziet leren programmeren als wenselijk voor hun leerlingen en maar 8% van de leraren!).
Net als Heitink in haar onderzoek naar digitale geletterdheid, noemt Ten Brummelhuis het feit dat leerlingen ook thuis ict gebruiken en dat de vooropleiding van ouders mede bepaalt hoe intensief die kennismaking met ict is. De conlusie van deze pitch is dat school dus de belangrijke taak heeft om ict voor alle leerlingen beschikbaar te maken.
Eerste verdiepend thema: Multimediaal leren
Twee bijdragen binnen dit thema zijn relevant voor mijn eigen onderwijspraktijk. (1) Vincent Hoogerheide, postdoc onderzoeker aan de Universiteit Utrecht over de effecten op leren en motivatie van design aspecten bij demonstratievideo’s en (2) Jeroen van Merriënboer, hoogleraar bij de School of Health Professions Education aan de Universiteit Maastricht over leeropbrengsten van multimedia in het beroepsonderwijs. Het onderwerp van Merriënboer is van groot belang voor mijn eigen onderwijspraktijk, aangezien ook bij de Hogeschool van Amsterdam de aansluiting met het werkveld een eeuwig spanningsveld is. Hoogerheide richt zich op demonstratievideo’s en hier heb ik zelf als student Onderwijswetenschappen positieve ervaringen mee: de drie statistiekmodules heb ik mede dankzij instructievideo’s op YouTube met goed resultaat afgerond. Ik ben dus zeer benieuwd naar de wetenschappelijke onderbouwing hiervan.
Er is geen vaardigheid meer te bedenken of er zijn legio instructiefilmpjes voor te vinden op YouTube. Vincent Hoogerheide heeft promotieonderzoek gedaan naar ‘Effecten van het observeren en creëren van videomodelvoorbeelden op cognitieve en motivationale aspecten van het leren’ (Hoogerheide, 2016). Hij beschouwt het ‘videomodel’ als een 21e eeuwse vorm van ‘master-apprenticeship (Collins, Brown, & Newman, 1989, zoals beschreven in Hoogerheide, 2016). In deze presentatie bespreekt hij drie variabelen die mogelijk van invloed zijn op de cognitieve aspecten van het leren: (1) de sekse van het model, (2) is het model wel of niet in beeld en (3) de leeftijd van het model. Slechts een van deze drie heeft invloed op het leerproces en de zaal mag raden welke variabele. Pas aan het einde van de presentatie wordt duidelijk welke ‘guess’ het meest ‘educated’ was: een effectieve presentatietruc.
Waarom zou het überhaupt van belang zijn of een model lijkt op degene die de video bekijkt? Tot dusver werd aangenomen dat een grotere gelijkenis tussen model en ‘geïnstrueerde’ zorgt voor een grotere aandacht en meer vertrouwen in eigen kunnen. Het onderzoek van Hoogerheide haalt dit onderuit. Het is niet van belang of het model dezelfde sekse heeft en ook niet van belang of het model al dan niet in beeld is. De enige variabele die significant effect heeft, is de leeftijd van het model. Van een volwassene leer je meer dan van een leeftijdgenoot, vooral als het gaat om moeilijke taken. Naast deze drie variabelen is er nog een wereld aan kenmerken van het model te onderzoeken: zo lijkt perspectief ook uit te maken. First person of third person perspective, dus ‘zie je wat het model ziet’ of kijk je naar het model. Dit laatste perspectief lijkt belastender voor werkgeheugen en uit onderzoek blijkt dit ook (Hoogerheide, 2016). Na deze presentatie zal ik nooit meer een instructiefilmpje bekijken zonder op het perspectief, de sekse of de leeftijd van het model te letten …
Jeroen van Merriënboer ken ik vooral van zijn boek over het 4C-ID model (Van Merriënboer & Kirschner, 2013). In diverse modules van de master heb ik dit model voor onderwijsontwerp gebruikt en ik ben er enthousiast over. Het motto van deze lezing is ‘Geef het beroepsonderwijs zo vorm, dat wat er op school en in de praktijk gebeurt beter op elkaar aansluit’. Multimedia kunnen daar uitstekend bij helpen. “De leeropbrengst groeit als je studenten op een interactieve manier laat kennismaken met taken in het beroep”, aldus Merriënboer. Hij verduidelijkt dit aan de hand van een aantal cases, die alle aan de volgende drie principes voldoen: (1) Presenteer beroepstaken, (2) Oefen beroepstaken en (3) Geef feedback op deze beroepstaken.
(1) In de casus over het leren diagnosticeren van neurologische afwijkingen heeft een medische professional een camera op zijn hoofd (het first person perspective van Hoogerheide!) en stelt bijvoorbeeld beschrijvend een diagnose. De video wordt ‘geblurd’ en alleen het deel dat de medicus beschrijft is scherp. Een goed voorbeeld van hoe multimedia effectief ingezet kunnen worden bij het presenteren van de beroepstaak.
(2) Deze fase is gericht op de integratie van KSA (knowledge, skills & attitude) in professionele competenties. Hier introduceert Merriënboer het begrip ‘double blended learning’: online leren met face-to-face aan de ene kant maar daarnaast ook leren op school en op de werkplek. Een game waarin spoedhulp wordt verleend aan een virtuele patiënt kan bijvoorbeeld nooit leren op de werkplek vervangen. De casus beschrijft de trits van computersimulatie – via high fidelity simulatie (een simulatielab) naar de ‘echte’ werkplek.
(3) Feedback is een onmisbaar onderdeel. ‘Concreet’ en ‘relevant’ zijn hier de sleutelwoorden. Opnames kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om op het eigen gedrag te reflecteren.
Het ochtendgedeelte wordt afgesloten met een vragenrondje met de ‘catchbox’. Enkele conferentiegangers hebben een vraag over hun eigen werksituatie: kennelijk zetten de presentaties aan tot reflectie over de eigen onderwijspraktijk.
Tweede verdiepend thema: Toetsen in het onderwijs
Ook hier zijn twee sprekers voor mijn vakgebied interessant: (1) Jaap Scheerens, emeritus hoogleraar onderwijsorganisatie & management aan de Universiteit Twente laat op basis van onderzoek zien hoe toetsen en examens kunnen helpen het onderwijs te verbeteren en (2) Anton Béguin, wetenschappelijk directeur van Cito, gaat in op de verschillende functies van toetsen en evalueren in het onderwijs en de mogelijkheden tot innovatie hierbij op basis van ict. Hij wordt in zijn presentatie bijgestaan door Theo Eggen, hoogleraar en wetenschappelijk directeur bij RCEC/Universiteit Twente.
Wat werkt in het onderwijs, hoe stel je dit vast in research en wat zijn de uitkomsten? Wat is daarbij de rol van het evaluatie, monitoring en feedback mechanisme? Met deze twee vragen opent Jaap Scheerens zijn presentatie. Hij stelt dat een school die toetst betere resultaten haalt dan een school die niet toetst. Een goed examen kun je namelijk zien als een soort curriculum: het werkt richtinggevend voor school, maar ook voor onderwijsontwikkelaars en docenten. Landen die een standard based examen hebben, scoren beter dan landen die dat niet hebben, aldus Scheerens. Zijn onderzoek laat zien dat de afstemming van het onderwijs op toetsen en examens een serieuze strategie tot verbetering van dat onderwijs is (Scheerens, Ehren, Sleegers, & De Leeuw, 2012). Positieve resultaten hangen daarbij af van eisen die aan de evaluatie-instrumenten worden gesteld. Het bieden van focus en leren door middel van feedback zijn verklaringen voor de positieve resultaten. Ook Scheerens benadrukt het belang van ict bij toetsen, vanwege de mogelijkheid van itembanken en adaptief toetsen. (DdJ: Theo Eggen gaat hier in de volgende presentatie dieper op in.) Ook de administratie en terugkoppeling van data wordt eenvoudiger als dat gedigitaliseerd wordt.
Anton Béguin laat zien dat er veel verschillende redenen zijn waarom we toetsen in het onderwijs: classificeren, selecteren, evalueren, certificeren, benchmarken … de lijst is moeiteloos aan te vullen, zowel formatief als summatief. Volgens hem gaan we in de nabije toekomst grote stappen maken in toetsing en ict speelt daar een belangrijke rol in. Het Horizon report 2017 signaleert deze trend ook. Er is een toenemende focus op het meten van leereffecten en dit proces wordt versneld door de digitale mogelijkheden die er zijn, zoals ‘data mining software’ (Adams Becker et al., 2017). Toetsen is heel belangrijk in het Nederlandse onderwijs, want er worden verreikende beslissingen op genomen. Denk alleen maar aan de commotie die er elk jaar rond de CITO-toets in groep 8 speelt. Het is dus uiterst belangrijk dat toetsen doelgericht en kwalitatief gebeurt. Eggen laat een voorbeeld zien met Computergestuurd Adaptief Toetsen (CAT). De toets past zich aan het niveau van de leerling aan en dit heeft twee grote voordelen: het toetsen wordt efficiënter en omdat de toets digitaal afgenomen wordt kan deze makkelijk verrijkt worden met bijvoorbeeld filmfragmenten.
Digitalisering leidt tot nieuwe mogelijkheden op het vlak van toetsing en examinering, zoals meer flexibiliteit en adaptiviteit. Toetsing kan met behulp van ict meer worden gericht op het leerproces en het hele toetsgebeuren is organisatorisch beter in te plannen.
Keynote Yuri van Geest
Patti Valkenburg is verhinderd vanwege persoonlijke omstandigheden en op het laatste moment is Yuri van Geest, ‘trendwatcher over ict en onderwijs’ zoals hij zichzelf introduceert, uitgenodigd om de Onderzoeksconferentie af te sluiten met een keynote.
Van Geest is ambassadeur van de Singularity University, de denktank van NASA en Google. De leden houden zich bezig met ‘exponentionele technologie’. De trendwatcher barst los over ‘quantum issues’. Nullen en enen zijn volgens hem achterhaald. De quantum computer gaat vragen oplossen die een jaar geleden nog 30.000 jaar kostten om op te lossen. Volgens Van Geest gaan we een hele nieuwe dimensie in: van lineair via exponentioneel naar kwantum. De versnelling van computerkracht zal duizelingwekkend toenemen. Ik moet onmiddelijk denken aan een non-fictieboek dat ik onlangs las: Homo Deus (Harari, 2017). Deze dystopische toekomstgeschiedenis is veel minder overtuigd van de positieve wending die robotisering en kwantummechanica aan het leven op onze planeet zal geven. Maar Van Geest benoemt geestdriftig de voordelen. “Artificial Intelligence is nu al veel krachtiger dan het menselijke brein. Dit gaat alle maatschappelijke vraagstukken beïnvloeden.”
Hoe ziet dat er concreet uit in het onderwijs? De rechter hersenhelft wordt steeds dominanter, denk aan empathie en inlevingsvermogen. Filosofie en geschiedenis worden herontdekt, want om in de toekomst te kunnen kijken moet je achteruit kunnen kijken. In het onderwijs worden toekomstvaste metaskills belangrijk, zoals nieuwsgierigheid, creativiteit, samenwerken, veerkracht (‘resilience’, zegt Van Geest). Metacognitie wordt belangrijker, ‘leren leren en ontleren’. In een wereld die steeds meer is gericht op samenwerking en het creëren van kennis, zijn metaskills inderdaad van toenemend belang (Muukkonen & Lakkala, 2009). Onderzoek wijst overigens uit dat het bijzonder lastig is om deze metaskills te ontwikkelen buiten een domeinspecifieke context (Perkins, 1993, zoals beschreven in Muukkonen & Lakkala, 2009).
Van Geest: “De realiteit is een permanent museum. Alles is tijdelijk in mijn wereld, alles is kwetsbaar en open.” Het publiek blijft gevloerd achter …
Evaluatie
‘Weten wat werkt met ict in het onderwijs’ was het uitgangspunt van de Onderzoeksconferentie 2017. Mijn persoonlijke leervraag ‘Hoe kun je multimedia en ict in het beroepsonderwijs inzetten om de aansluiting met de beroepspraktijk te vergroten?’ is deels beantwoord. Niet in een allesomvattende oplossing, maar eerder in concrete aanknopingspunten. Vooral de presentaties van Merriënboer en Hoogerheide lieten zien hoe multimedia en ict deze aansluiting kunnen verbeteren. Het ‘double blended learning’ concept van Van Merriënboer mag wat mij betreft verder uitgewerkt worden en een plaats krijgen in de canon van de onderwijstheorie. Ik zie dit concept direct praktisch voor me in mijn eigen onderwijspraktijk. Online leren met face-to-face aan de ene kant maar daarnaast ook leren op school en op de werkplek. De ochtendpitches waren stuk voor stuk ‘teasers’ die naar meer smaakten. Vooral de pitches van Brand-Gruwel over Programmeeronderwijs en computational thinking (Voogt et al., 2017), van Huysmans over Thuisgebruik van media door jongeren en van Van den Eijnden over de Impact van smartphone- en socialemediagebruik op schoolprestaties vond ik enorm interessant en hadden wat mij betreft een veelvoud van het aantal pitchminuten mogen duren.
De achtergrondliteratuur was ook bij deze conferentie weer van grote waarde. Tijdens de voorbereiding hielpen sommige artikelen me om het onderwerp in een context te plaatsen. Van het Horizon report is net een nieuwe editie verschenen (Adams Becker et al., 2017) en deze achtergrondliteratuur is aan vrijwel alle onderwerpen te koppelen. De vier in balans-monitor bevat vele fijne grafieken, die vaak in een oogopslag bepaalde trends duidelijk maken. Een rare omissie van de organisatie vind ik overigens dat noch op de site van Kennisnet, noch in het conferentieboekje een literatuurlijst is opgenomen. Dit zou je bij een onderzoeksconferentie wel verwachten.
Over de conferentie als geheel ben ik positief. De organisatie was strak en het is geweldig om een dag lang ‘gevoed’ te worden met kennis en inzichten. Wel was het overweldigend veel en dit heeft vooral te maken met de informatiedichte ochtendpitches. Stuk voor stuk hadden ze genoeg inhoudelijks te bieden om een plek binnen een van de verdiepingsthema’s te rechtvaardigen. Het hoofd van deze luisteraar zat daarom al vol voor de verdiepingsthema’s begonnen. Dit is waarschijnlijk ook deels de reden waarom het betoog van Scheerens totaal niet ‘landde’. Hij hield een abstract toetsverhaal, waar lastig grip op te krijgen was. Veel van de charts waren niet goed leesbaar. Ik dwaalde dus even af naar Twitter en daar vond ik mijn gedachtes in een tweet vervat: ‘Zolang ze nog zoveel slides knallen, hebben ze over onderwijs nog veel te leren!’
De keynote was een outlier op deze dag, maar juist daarom wel interessant. Van Geest riep gemengde gevoelens op, zag ik op Twitter (‘Jammer dat een mooie dag eindigt met deze kletsmajoor’ vs ‘Gelukkig een happy end […] met Yuri’). Zijn verhaal was een roller coaster performance zonder wetenschappelijke onderbouwing, maar zijn uitgesprokenheid zet je wel aan het denken. Technologie verandert veel in de wereld en het onderwijs moet blijven meebewegen met deze revolutie. Solide onderwijsonderzoek zoals dit op deze conferentie werd gepresenteerd, helpt te bepalen ‘wat werkt met ict in het onderwijs’.
Samengevat: het was een inspirerende en ‘voedende’ onderzoeksconferentie, die wat onevenwichtig was opgebouwd en op onderdelen meer diepgang had kunnen gebruiken. Toch was het een bijeenkomst die ik niet had willen missen. Niet in de laatste plaats omdat ik de dag met een medestudent Onderwijswetenschappen doorbracht: in onze ‘tech hub’ met laptops, opnameapparatuur en telefoons waren wij in elk geval anekdotisch bewijs voor de meerwaarde van technologie in het onderwijs!
Literatuur
Adams Becker, S., Cummins, M., Davis, A., Freeman, A., Hall Giesinger, C., & Ananthanarayanan, V. (2017). NMC Horizon Report: 2017 Higher Education Edition. Austin, Texas: The New Media Consortium.
Harari, Y. N. (2017). Homo Deus: A Brief History of Tomorrow. New York, NY: HarperCollins Publishers.
Hogeschool van Amsterdam. (2017). Blended Learning-Event, 11 april 2017. Retrieved from https://academie.hva.nl/nl/kennisdeling/events/Paginas/Blended-Learning-event.aspx
Hoogerheide, V. (2016). Effects of Observing and Creating Video Modeling Examples on Cognitive and Motivational Aspects of Learning. (PhD), Erasmus Universiteit, Rotterdam.
Kuiper, E. (2017). ‘We moeten af van de digitale eenheidsworst in het onderwijs’. Het Financieele Dagblad. Retrieved from https://fd.nl/morgen/1202159/we-moeten-af-van-de-digitale-eenheidsworst-in-het-onderwijs
Laurillard, D. (2009). The pedagogical challenges to collaborative technologies. Computer-Supported Collaborative Learning, 4(1), 5-20. doi:10.1007/s11412-008-9056-2
Mueller, P. A., & Oppenheimer, D. M. (2014). The Pen Is Mightier Than the Keyboard: Advantages of Longhand Over Laptop Note Taking. Psychological Science, 25(6), 1-10. doi:10.1177/0956797614524581
Muukkonen, H., & Lakkala, M. (2009). Exploring Metaskills of Knowledge-Creating Inquiry in Higher Education. International Journal of Computer-Supported Collaborative Learning, 4(2), 187-211.
Scheerens, J., Ehren, M., Sleegers, P., & De Leeuw, R. (2012). OECD Review on Evaluation and Assessment Frameworks for Improving School Outcomes: Country Background Report for the Netherlands. Retrieved from http://doc.utwente.nl/84057/1/NLD_CBR_Evaluation_and_Assessment.pdf
Ten Brummelhuis, A., & Binda, A. (2017). Vier in balans-monitor. Retrieved from https://www.kennisnet.nl/publicaties/vier-in-balans-monitor/
Van den Eijnden, R. J. J. M., Lemmens, J. S., & Valkenburg, P. M. (2016). The Social Media Disorder Scale. Computers in Human Behavior, 61, 478-487. doi:10.1016/j.chb.2016.03.038
Van Merriënboer, J. J. G., & Kirschner, P. A. (2013). Ten steps to complex learning: a systematic approach to four-component instructional design. New York: Routledge.
Voogt, J., Brand-Gruwel, S., & Van Strien, J. (2017). Effecten van programmeeronderwijs op computational thinking: Reviewstudie. Retrieved from https://www.nro.nl/wp-content/uploads/2017/05/003-Antwoord-Rapport-Programmeeronderwijs.pdf